Verenigingsmanagement de jaren ’40-’50: de voorgeschiedenis

Geplaatst op:

Verenigingsmanagement in tijden van roerige verandering

Welkom op het blog ter gelegenheid van het 60-jarig jubileum van Lejeune. In aanloop naar het jubileumcongres op donderdag 31 oktober presenteren we de komende maanden een blogreeks waarin we de zes decennia van Lejeune Association Management voorbij laten komen. Per decennium vertellen we iets over de context: de wereldgeschiedenis, economische, maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen én hoe ons bureau zich aan de hand daarvan voortdurend heeft ontwikkeld.

Deel 1 – de jaren ’40-’50: de voorgeschiedenis

Puinruimen, wederopbouw en economische ontwikkeling in de afzonderlijke landen

Direct na het terugwinnen van hun autonomie werd in de getroffen Europese landen begonnen met de wederopbouw van steden, infrastructuur en economie, die ernstig waren beschadigd tijdens de oorlogsjaren. Vanaf 1948 tot 1952 ontving ook ons land steun van het Marshallplan, een Amerikaans initiatief dat gericht was op de wederopbouw van Europa na de oorlog. Deze hulp hielp bij het herstel van de Nederlandse economie, werd verdeeld over de ‘prioritaire sectoren’ (industrie, infrastructuur, landbouw en handel) en beheerd door de Nederlandse overheid, met name via het Ministerie van Economische Zaken.

Afbeelding gegenereerd met Dall-E.

Directe overheidsinterventie

Opvallend (bezien in de huidige context maar in de toenmalige situatie zeer begrijpelijk) is de regierol die de Nederlandse overheid in die tijd speelde in het economisch verkeer, maar ook de coördinerende en uitvoerende rol die daarbij aan collectieve organisaties werd toebedeeld.

Foto: Marshall plan wikipedia commons Auteursnaam en licentie staan vermeld in de link.

Tot 1952 waren veel schaarse producten nog steeds op de bon. Maar behalve aan de distributiekant speelde de overheid ook aan de productiekant een sturende rol. In het drieluik ‘100 jaar Vereniging in Verpakken’ dat in 2006 werd uitgegeven ter gelegenheid van het eeuwfeest van Kartoflex (de werkgeversvereniging voor de kartonnage- en flexibele verpakkingsindustrie), is een mooi voorbeeld van die tijdsgeest terug te vinden. De door de bezetter ingestelde ‘Vakgroep Cartonnage Industrie’ werd na de oorlog door de overheid overgenomen. De Vakgroep kreeg de opdracht om in de naoorlogse periode de kartonnage-industrie weer op gang te brengen. Daartoe werden in 1947, onder auspiciën van het Directoraat Generaal voor de Prijzen (onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken) en het College van Rijksbemiddelaars (dat toezicht hield op de loonpolitiek) in een basisreglement gedetailleerde voorschriften voor de sector vastgelegd. Zo werd onder meer beschreven hoe in de sector de prijzen dienden te worden vastgesteld, hoe de overige leverings- en betalingsvoorwaarden werden vormgegeven, hoe de kostprijscalculatie diende te zijn, wat de loonregeling was voor de industrie, en welke toeslag voor winst, rente- en omzetbelasting diende te worden aangehouden. Ook stond er te lezen: “Het Directoraat Generaal van de Prijzen kan in bijzondere gevallen afwijkingen van het Prijsvoorschrift toestaan.”…

Anno 2024 is het vanuit mededingingsrechtelijk perspectief nauwelijks meer voor te stellen hoe de overheid hiermee vergaande afstemming van marktgedrag van bovenaf regisseerde, maar de nalatenschap van een verwoestende oorlog noodzaakte tot onorthodoxe maatregelen. Door coördinerende en uitvoerende bevoegdheden naar het sectorniveau te delegeren werd tegelijkertijd het bestaansrecht van (publiek-private) collectieve organisaties opnieuw gelegitimeerd.

Zelfregulatie: de PBO’s

Uit die naoorlogse tijd dateert ook de Wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO). Een PBO was in het Nederlandse ondernemingsrecht een bij wet ingestelde vereniging van producenten of ondernemers. Hierbij werden het Productschap (per productkolom) en het Bedrijfschap (per bedrijfstak) onderscheiden. PBO’s (eveneens een overblijfsel uit de tijd van de bezetter) kenden verplicht lidmaatschap van in de sector actieve bedrijven, hadden de bevoegdheid verplichte heffingen op te leggen en bindende verordeningen op te stellen, maar fungeerden tegelijkertijd ook als belangenorganisatie en adviesorgaan voor de overheid. Aan het eind van de jaren vijftig waren er bijna vijftig bedrijfslichamen opgericht, de meeste daarvan in agrarische en ambachtelijke sectoren. Elders in het bedrijfsleven werden de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties geen succes. De van bovenaf opgelegde ‘zelfregulering’ van het bedrijfsleven is dus maar in beperkte mate tot stand gekomen. Pas in 2015 werden alle product- en bedrijfschappen bij wet opgeheven. (Bron Wikipedia)

Herstel sociale stabiliteit

Het naoorlogse sociaal-economische model combineerde sociale stabiliteit met economische welvaart. Brancheorganisaties werkten samen met overheden en vakbonden om arbeidsconflicten te voorkomen en sociale voorzieningen te verbeteren. De al eerder aangehaalde jubileumuitgave van (bij die gelegenheid tot ‘Koninklijke’ benoemde) Kartoflex verhaalt over de eerste collectieve arbeidsovereenkomst (cao) die na overeenstemming met de vakbonden werd goedgekeurd door het College van Rijksbemiddelaars en die in 1950 in werking trad. Hoewel de wet op de collectieve arbeidsovereenkomst al in 1927 was ingevoerd namen cao’s pas na de oorlog een grote vlucht.

Van wederopbouw naar groei en herstel handelsrelaties

Speelden brancheorganisaties (op publiekrechtelijke dan wel vrijwillige leest geschoeid) in de late jaren ’40 en beginjaren ’50 een belangrijke uitvoerende rol bij de coördinatie van inspanningen om de economie weer op te bouwen en de industrie nieuw leven in te blazen, in de loop van de jaren ’50 veranderde dit. Deze periode werd gekenmerkt door een sterke groei van de industriële sector, waarbij veel bedrijven profiteerden van de vraag naar goederen en diensten voor de wederopbouw..

Foto: Vlag van de voormalige Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, versie met twaalf sterren gebruikt sinds 1986. Wikipedia Commons Auteursnaam en licentie staan vermeld in de link.

Nu het eigen huis in veel getroffen landen weer een beetje op orde was, richtte de aandacht zich op het bevorderen van internationale handel en het herstellen van economische banden tussen Europese landen na de oorlog. Geïnspireerd door pioniers als Robert Schuman, Jean Monnet en Paul-Henri Spaak werden de eerste stappen gezet richting Europese integratie, met de oprichting van instellingen zoals de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). In 1957 werden via de Verdragen van Rome de Europese Economische Gemeenschap en een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie opgericht (de drie organisaties zouden 10 jaar later fuseren tot de Europese Gemeenschappen). Brancheorganisaties werkten samen met overheden om handelsbelemmeringen te verminderen en handelsrelaties te versterken. Net als in Nederland hadden veel sectoren zich ook elders nationaal sterk gereorganiseerd, maar internationaal was er nog nauwelijks contact. Vanaf de tweede helft van de jaren ’50 werden bijvoorbeeld in diverse sectoren van de verpakkingsindustrie de eerste stappen gezet om te komen tot een structureel internationaal contact.

Een persoonlijk verhaal

Tegen deze historische achtergrond groeit Mans Lejeune op in ’s Hertogenbosch, als de oudste van de twee broers in het gezin. Als 8-jarig jongetje maakt hij van dichtbij het begin van de oorlog mee. Woonachtig aan de Willem van Oranjelaan, direct aan de spoorlijn waarvan in de loop van de oorlogsjaren vele Joodse burgers vanuit Kamp Vught hun gruwelijke lot tegemoet gaan. Tijdens de oorlog komt ook zijn toekomstige echtgenote in ‘De Willem’ te wonen. Ook zij heeft, samen met haar 6 broers en zussen in het voorlaatste oorlogsjaar heftige momenten beleefd toen het ouderlijke huis boven hun Hout- en Bouwmaterialenzaak elders in de stad midden in de vuurlinie terecht kwam tussen de geallieerden en de bezetter. De zaak vloog in brand, met het gezin in de kelder. Zij konden vluchten in groepjes van twee met een wapperende witte vlag in de hand.

Na zijn HBS-tijd trekt Mans rond 1950 naar Amsterdam om daar economie te studeren. Na het eerste jaar maakt hij de overstap naar de Tilburgse Hogeschool en stort hij zich daar in het rijke studentenleven. Tijdens het carnaval thuis in Oeteldonk slaat de vonk over tussen hem en straatgenoot Tonny Appel. Zij is dan verpleegkundige in opleiding in het Voorburgse Vronestein en levert later als bedrijfsverpleegkundige in de Heineken brouwerij in haar geboortestad als ‘arbozorg-medewerker avant-la-lettre’ een belangrijke bijdrage aan een drastische reductie van het aantal bedrijfsongevallen.

Na zijn afstuderen treedt Mans als persoonlijk assistent in dienst bij Pieter Blaisse, ambtenaar, KVP-politicus en bestuurder, die zich gedurende zijn loopbaan vooral richt op het gebied van buitenlandse handel en internationale samenwerking. Blaisse vertegenwoordigde Nederland bij de Gemeenschappelijke Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (1952 - 1958) en werd door de Staten-Generaal benoemd in het Europees Parlement (1958 - 1967). Daar is hij van 1961 tot 1967 vicevoorzitter van het Parlement en voorzitter van de parlementaire commissie voor de Interne Markt. Als overtuigd Europeaan is Mans Lejeune op het kantoor van Blaisse als een vis in het water.

Mans en Tonny vestigen zich als pasgetrouwd stel in 1960 Den Haag.

(wordt vervolgd)

Jules Lejeune

Terug naar het overzicht

ISO 9001

Lejeune is ISO 9001:2015 gecertificeerd door EIK certificering, certificeerder voor kennisintensieve dienstverlening.

ISO 9001

Lejeune is aangesloten bij: